Theoriekamers

Kritiek

Het idee dat beroepscodes en/of een eed kunnen bijdragen aan verantwoord handelen door professionals, is van uiteenlopende kanten bekritiseerd. Sterker nog, zelfs het idee dat professies zouden beschikken over een eigen, bijzondere moraal wordt door sommige critici afgewezen.

Onbekendheid van beroepscodes

De kritiek op beroepscodes is voor een deel praktisch van aard. In de praktijk blijken de meeste beroepscodes maar weinig bekendheid te genieten onder leden van een professie. Ze worden vaak ook niet of nauwelijks gehandhaafd door de beroepsorganisatie die ze heeft opgesteld. Dat heeft deels te maken met de rol van beroepsorganisaties. Wanneer die rol sterk is (bijvoorbeeld omdat lidmaatschap verplicht is om het beroep te kunnen uitoefenen), is een beroepscode meestal sturender en wordt ze ook actiever gehandhaafd dan wanneer dat niet het geval is. Zo spelen beroepscodes een grotere rol onder ingenieurs in de VS dan in Nederland, en binnen Nederland hebben artsen weer een sterkere beroepsethiek dan ingenieurs. Over het algemeen spelen beroepscodes in elk geval in Nederland slechts een zeer minimale rol in het dagelijks handelen van professionals.

Die praktische bezwaren zouden echter in principe opgeheven kunnen worden door binnen een beroepsgroep bijvoorbeeld meer te doen aan communicatie en voorlichting over de beroepscode. Ook zouden beroepsorganisaties de bepalingen uit de code strikter kunnen handhaven.

Vaag en tegenstrijdig

Zelfs als de code op zich voldoende bekendheid geniet onder en serieus genomen wordt door leden van een professie, kan nog de vraag gesteld worden of die code individuele beroepsbeoefenaars veel houvast geeft. In hoeverre draagt een code iets bij wanneer zij in een concrete situatie moeten bepalen wat een verantwoorde handeling zou zijn? Dat blijkt in de praktijk vaak moeilijker dan het misschien lijkt. De regels in beroepscodes zijn namelijk doorgaans in zeer algemene termen geformuleerd, en kunnen bovendien onderling tegenstrijdig zijn. Wanneer handel je bijvoorbeeld integer – een veel voorkomend begrip in beroepscodes? En als er in de code staat dat een professional het vertrouwen dat cliënten in hem stellen niet mag beschamen, maar dat hij ook het vertrouwen in de beroepsgroep als geheel dient te bevorderen, hoe moet dan bijvoorbeeld een medicus handelen die constateert dat een collega in het verleden bij een cliënt broddelwerk heeft afgeleverd? Moet hij dit aan de cliënt vertellen of niet? In andere woorden: ethische codes zijn vaag en intern tegenstrijdig.

Deze bezwaren van vaagheid en tegenstrijdigheid zijn in zekere zin onvermijdelijk. Beroepscodes moeten immers bruikbaar zijn in uiteenlopende situaties, en moeten daarom in vrij algemene termen beschrijven wat ontoelaatbaar en wat wenselijk is. Sommige auteurs hebben er bovendien op gewezen dat morele dilemma’s zich nu eenmaal vaak kenmerken door tegenstrijdigheden; beroepscodes die al te eenduidige richtlijnen geven, bieden volgens hen een schijnzekerheid en nemen deze conflicten niet echt serieus.

Hulp in concrete situaties?

Maar als beroepscodes noodzakelijk vaag en meerduidig zijn, dan is nog altijd de vraag of ze wel zoveel hulp bieden in concrete situaties. Ethici als Jonsen & Toulmin en Nussbaum hebben dan ook betoogd dat men in het algemeen niet te veel gewicht moet toekennen aan ethische regels. Het kunnen hooguit vuistregels zijn, die op basis van eerdere ervaring zijn geformuleerd, maar die altijd weer ter discussie kunnen worden gesteld. Regels zijn niet meer dan een eerste hulpmiddel om te bepalen wat je in een concrete situatie zou moeten doen. De specifieke kenmerken van die concrete situatie moeten uiteindelijk doorslaggevend zijn. Zo bezien moet men dus geen al te groot gewicht aan beroepscodes toekennen. Ze kunnen een professional in algemene zin adviseren wat wel en niet wenselijk is, maar bieden geen kant en klaar recept voor verantwoorde handelingen. Individuele professionals moeten al doende leren hoe ze de algemene regels in concrete situaties moeten interpreteren. Dat vereist vooral een bepaalde houding en vaardigheid, die niet uit tekstboeken, maar door goede voorbeelden en ervaring geleerd moet worden.

Specifieke beroepsmoraal?

Naast de hierboven besproken kritiek op beroepscodes, is er ook kritiek geuit op het idee dat professies een eigen, specifieke moraal zouden kennen. Illich heeft betoogd dat een dergelijke beroepsmoraal vaak een ideologisch sausje is, dat moet maskeren dat professionals monopolisten zijn die op een bepaald terrein de macht in handen hebben. Beroepsmoraal bevestigt en bestendigt volgens hem dus de machtspositie van professionals. Zo onttrekt het medisch tuchtrecht het handelen van artsen vaak aan de beoordeling door individuele patiënten of de samenleving als geheel. Problemen worden dan een zaak van professionals onderling; de aanspraken van patiënten of samenleving worden niet erkend. Illich karakteriseerde het midden van de 20e eeuw zelfs als het tijdperk van de ‘disabling professions’: in plaats van hun kennis in dienst van het publiek te stellen, zijn de professies volgens hem machtige instanties geworden, die voor ons bepalen wat onze behoeften zijn en hoe wij moeten leven.

Ook Goldman vindt het idee dat er een beroepsmoraal zou bestaan die zich onderscheidt van de algemene moraal uiteindelijk onhoudbaar. Hij voert daarvoor echter geen sociologische redenen aan, zoals Illich, maar meer filosofische. Een beroepsmoraal kan volgens hem alleen legitiem zijn als de regels van deze specifieke ethiek op hun beurt gerechtvaardigd kunnen worden met behulp van algemeen aanvaarde morele principes. Maar als dat het geval is, dan is niet meer zo duidelijk waarom we beroepsmoraal als iets op zichzelf staands zouden beschouwen.

Chadwick signaleert dat deze kritiek vooral gericht is tegen het idee dat een beroepsmoraal geheel onafhankelijk van de algemene moraal zou zijn. Het idee van een beroepsmoraal is volgens haar echter ook als deze niet op zichzelf staat nog altijd zinvol. Beroepsethische overwegingen geven het handelen van professionals richting en bevorderen de consistentie van het handelen in een beroepsgroep. Ze geeft toe dat dat handelen daarmee inderdaad niet zonder meer is gelegitimeerd. Een beroepsgroep dient over die moraal nog steeds verantwoording af te leggen tegenover de samenleving als geheel, in termen die voor die samenleving begrijpelijk en aanvaardbaar zijn. Maar het bestaan van een beroepsmoraal, hoe onvolmaakt ook, biedt volgens Chadwick de betrokkenen (patiënten, cliënten) in elk geval meer bescherming tegen onverantwoord professioneel handelen, dan wanneer een dergelijk gedeeld kader geheel zou ontbreken.


Bronnen:

I. van de Poel & H. Zandvoort (2002)
Syllabus Ethiekonderwijs TU Delft

R. Chadwick (1998)
lemma ‘Professional ethics’ in Routledge Encyclopedia of Philosophy version 1.0, London and New York.

A. Goldman (1992)
lemma ‘Professional Ethics’ in L.C. Becker, (ed.), Encyclopedia of Ethics. St. James Press, Chicago and London, pp. 1018-1020.

C.T. Hogenhuis (1993)
Beroepscodes en morele verantwoordelijkheid in technische en natuurwetenschappelijke beroepen; Een inventariserend onderzoek, Zoetermeer: Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.

I. Illich (1977)
Disabling Professions. Marion Boyras, London.

A. Jonsen & S. Toulmin (1988)
The Abuse of Casuistry. A History of Moral Reasoning. University of California Press, Berkeley and London.

M.C. Nussbaum (1990)
‘The Discernment of Perception : An Aristotelian Conception of Private and Public Rationality’, in Love’s Knowledge. Essays on Philosophy and Literature. Oxford University Press, Oxford and New York, pp.54-105.